Mijn eerste Ronde van Vlaanderen met een stadsfiets van de Aldi

De Ronde van Vlaanderen voor wielertoeristen was een grote droom van me. Op 16-jarige leeftijd werd hij vervuld. Mijn vader reed met de wagen naar Ninove. Mijn stadsfiets van de Aldi met 18 versnellingen was gemonteerd op het fietsenrek. Rambler was de naam. Weldra ging ik voor 140 kilometer over onbekend terrein. Het was 1 april 2006. Het lachen, maakte plaats voor bittere ernst.

Ik keek naar papa. Papa keek naar mij. Het besef dat ik hier zo dadelijk als een van de weinige deelnemers met een stadsfiets zou deelnemen, viel meteen binnen. De ene renner na de andere was getooid in lycra en voorzien van racebandjes. Ik slikte. Mocht ik de twijfel in mijn ogen op dat moment hebben kunnen filmen, het zou een mooie dramareeks hebben opgeleverd. Ik was nog niet vertrokken en het materiaal van de mede-wielertoeristen schrikten me al af.

Ik ging er dan maar voor. Met mijn inschrijvingsbewijs in de hand, wat tiewraps om mijn kadernummer aan vast te maken en de nodige informatie over parcours en bevoorrading, maakte ik me klaar voor Vlaanderens Mooiste. Het verstelbare zadel ging nog even met een ruk naar boven. De eerste meters via het centrum van de stad Ninove verliepen in drukte. Ik werd overal ingehaald. Het was begonnen.

Nog voor de eerste helling van de dag, viel de regen met bakken uit de hemel. Doorweekt weken enkele racelui uit naar nabijgelegen bushokjes. Druppels vielen en mijn zonnebril dampte aan. De modder op de glazen belemmerde het zicht. De bril verschoof naar het puntje van mijn neus. Het weer was die dag even wispelturig als het parcours: geen meter vlak, kasseien en veel draaien en keren.

Te voet

De lucht klaarde weer op. De eerste helling van de dag diende zich aan: de smalle Molenberg. Een steil en glibberig ding was onderwerp van de eerste slachtoffers. Gevloek en gesakker, over een berg die we allemaal vrijwillig op moesten. Sommigen liepen te voet. Anderen probeerden met de moed der wanhoop niemand ten val te brengen. Lopen was de enige manier om veilig boven te geraken tussen het gedrum van de hordes pedaaltoeristen.

De Grote Markt van Oudenaarde.

De Wolvenberg was steil maar door het asfalt doenbaar. De bevoorrading in Oudenaarde was welgekomen. Het aanschuiven aan de waterstand en de wafelbedeling duurde me te lang. Ik duwde wat naar binnen om verder te kunnen. Op de drukke N8 tussen Oudenaarde en de koeltorens van Berchem werden we op een smal fietspad gedwongen: type moordstrookje. Later werd hier gelukkig parallel een fietsostrade voorzien.

De Oude Kwaremont werd de eerste echte beproeving. Het angstzweet gutste doorheen mijn schoenen. De kasseien lagen er slecht bij. De banden van mijn stadsfiets egaliseerden ze als ware schokdempers. Ik had zoiets nog nooit gezien. Ook op de tv vallen de spleten en spelonken tussen de kasseien niet op. Ik duwde voort.

Sissers

Dan kwam: de Paterberg. De meeste mensen voegen er foutief een ‘s’ aan toe: de ‘s’ van sisser. Hier wou ik niet afstappen. Het stijgingspercentage is immens. Het uitzicht is dat van een muur. De nadar langs de kant van de weg hielpen me om recht te blijven. Ik greep ze vast. De drang om naar boven te gaan, was opnieuw groot. Ik recupereerde en trok me terug op gang. Met een klikpedalensysteem op een racefiets zou zoiets niet lukken. Met een Aldifiets kon alles.

De Koppenberg was nog erger. De mensenmassa was zo overweldigend dat doorkomen onmogelijk leek. Van de Molenberg leerde ik dat je gewoon hard moet roepen: ‘uit de weg!’ Ik riep dat het een lieve lust was. Ik werd soms afgesnauwd, maar ik geraakte wel in één trek boven. Daarvoor was ik gekomen. Aldifiets of niet!

De kasseien op de Steenbeekdries deden hun duit in het zakje. De afdaling van de Stationsberg als beginner is een rollercoaster zonder remmen. Ik verkrampte tot achter mijn oren. Die kramp trok zich door op de Taaienberg. Daar moest ik opnieuw afstappen. Ik wist niet waar ik het had. Zoiets pijnlijks had ik nog maar zelden gevoeld. Liever kiespijn of hoofdpijn, dan dat je hele been samentrekt en blijft steken in die houding.

Red Bull geeft je vleugels

De Eikenberg, de Boigneberg, de Haaghoek en de Leberg volgden. De route van 140 km sloeg gelukkig de Steenberg en het Foreest over. De bevoorrading was nodig. De voorraad aan glycogeen in de spieren was al heel lang verschwunden. De suikerwafels deden deugd. De Red Bull die en passant verscheen deed zijn deel. Ik kwam er weer helemaal bovenop. Het zonnetje priemde weer door de wolken en warmden de benen in een mum van tijd op.

De Berendries, de Valkenberg en de Tenbossestraat vlogen voorbij. Parikeberg was de verrassing van formaat. Hoe goed ik de route ook had ingestudeerd. Ik wist niet dat het hier nog zo omhoog kon gaan. De Muur doemde op. Zó veel kilometers had ik al afgelegd. Gevallen rennerslijven in de afzink richting Geraardsbergen wisten mijn lijden af te leiden.

Het aloude duo van Muur en Bosberg waren de laatste twee van de dag. Ze verliepen relatief vlot. Ik was ontgoocheld dat we niet langs de Vesten omhoog reden die ik kende van televisie, maar via de kaarsrechte Abdijstraat. Wat maakte het uit. Mijn pa stond me langs de kant aan te moedigen. ‘Komaan, manneke. Ge zijt goed bezig!’ Merci pa! Zoiets was toen van goudwaarde. Zeker wanneer je slechts 16 lentes telt.

Roes

Ik zat in een roes. Vanaf nu ging alles vanzelf. In het lichtlopende gedeelte naar Denderwindeke had ik de wind in de rug. Ik haalde zelfs mensen met koersfiets in op weg naar de finish. Mijn ketting legde ik op de zwaarste versnelling en ik ging, gedreven door de hele dag, voluit. Ninove lag daarginds. Meerbeke fluisterde. Ik haalde het.

Moe, voldaan en met de moed om weer te keren, finishte ik. Volgend jaar met een koersfiets.


Plaats een reactie